Yves De Baets vertelt ons hoe Halloween is ontstaan. Een Angelsaksisch commercieel gedoe, maar de oorsprong ligt bij ons!
Ziehier.
Van ALLOWIN naar HALEWIJN tot HALLOWEEN : een wereldreis en terug
Vlaanderen – Normandië – Engeland – Wales – Schotland - Ierland – Noord-Amerika – Europa - Vlaanderen
Een oeroude Vlaamse legende, vermengd met Keltische traditie
Wie was heer ALLOWIN ?
Hij kan vereenzelvigd worden met de Heilige Bavo of Sint-Baafs1.
De oorspronkelijke naam van Bavo was Allowin of Alwin. Hij werd rond 589 geboren in een adellijke familie in Haspengouw, het land rond Luik. Volgens een legende was hij namelijk een zoon van Pepijn I van Landen, hofmeier van het Frankische koninkrijk Austrasië onder de Merovingische koningen Chlotarius II, Dagobert I en Sigibert III, en van Ida van Nijvel. Zij hadden nog drie kinderen:
- Begga, die trouwde met Ansegisel, de zoon van Arnulf van Metz. Een zoon uit dit huwelijk, Pepijn van Herstal, was de overgrootvader van Karel de Grote in mannelijke lijn.
- Een dochter, Gertrudis van Nijvel, die abdis van de abdij van Nijvel werd
- Een zoon Grimoald die net als zijn vader hofmeier van Austrasië is geweest.
Voorwaar dus een zeer vooraanstaande familie waar het gewone volk met ontzag en vrees naar opkeek en waar ’s avonds bij de haard over verteld of gefantaseerd werd, vooral wanneer een van de twee zonen een laakbaar gedrag vertoonde.
1 http://www.heiligen.net/heiligen/10/01/10-01-0660-bavo.php 1
Van zijn ouders had de toekomstige heilige Bavo de naam Allowin meegekregen. Hij trouwde met een dochter van graaf Adilio; samen kregen zij een dochter Adeltrudis of Agletruide. Zij zou later, op het landgoed dat zij van haar vader overnam, een kloostertje stichten.
Eenmaal graaf droeg Allowin volgens de legende als wapen een gouden leeuw op een azuren veld.
Aanvankelijk was Allowin een woesteling. Hij leidde een onstuimig en losbandig leven, zonder enig respect voor God noch gebod.
Hij stond bekend om zijn egoïsme, was een tiran voor zijn onderdanen en verkocht ze als slaaf. Wat hij de vrouwen aandeed is minder bekend.
Maar door de dood van zijn vrouw besefte hij - typisch middeleeuws - hoe kort en vergankelijk het leven was. Toen hij daarop de heilige bisschop Amandus (+ ca 675) ontmoette, kwam het tot een definitieve ommekeer in zijn leven. Hij gaf al zijn bezittingen weg en leidde van toen af het leven van een boeteling in de nieuwe St-Pietersabdij op de 28 meter hoge Blandijnberg te Gent.
Nog weer later verkoos hij met toestemming van zijn abt Sint Floribertus († 1 november 639 of 642; feestdag 1 november!) de eenzaamheid van een holle boom niet ver daar vandaan, waar later het dorp Mendonk zal ontstaan ten noorden van Gent, om zich als kluizenaar geheel en al aan de Heer te kunnen toewijden. Hij deed afstand van alle comfort, bouwde een hut van takken en legde zijn hoofd op een steen om te rusten. Hij leefde van eten in het woud en vis uit de rivier.
Talloze mensen wisten hem in hun nood te vinden; hij troostte en bemoedigde ze, en genas ze; hij wekte zelfs een dode tot leven. Totdat hijzelf getroffen werd door een vreselijke ziekte. Omstanders wisten te vertellen hoe zijn opgewektheid niet leed onder de helse pijnen. Omringd door gelovigen, vrienden en zijn geestelijk leidsman die hij had laten roepen om hem bij te staan, stierf hij te Gent op 1 oktober 654 in geur van heiligheid.
Men kan vermoeden dat de zeer kwalijke reputatie van Allowin aanleiding kan gegeven hebben tot de legende en de ballade Lied van Heer Halewyn. Dit wordt ook geponeerd door Edmond de Coussemaker (Belle 1805 – Rijsel 1876) in “Chants populaires des Flamands de France”, uitgegeven in Gent in1856.
De datering van het lied is vrij onzeker maar er wordt gedacht dat dit ongeveer in de 13e of 14e eeuw is ontstaan op basis van een al honderden jaren oude legende. Het is, voor zover bekend, pas voor het eerst opgetekend in de 19e eeuw: rond 1830 noteerde de Vlaamse letterkundige Jan Frans Willems (Boechout 1793 – Gent 1846) het van een los liedblaadje en publiceerde het in 1848 op blz. 116-119 van zijn boek Oude Vlaemsche
Bij zijn intrede in het klooster volgde hij in werkelijkheid de bevelen op van de Merovingische koning Dagobert die grootse plannen had met Gent en omstreken. Hij kwam dus in koningsnaam de baas spelen. Trouwens, korte tijd later wordt hij door Dagobert uit het prille klooster geroepen om zogezegd Amandus bij zijn bekeringswerk te helpen.
In feite bestond zijn opdracht erin - als ex-ridder had Bavo nog interessante gaven - om lastige leenmannen opnieuw in het strakke gareel van het feodaal systeem te laten lopen.
2
Liederen. Vorm, taalgebruik en onderwerp wijzen op een middeleeuwse oorsprong. Het lied zou dan eeuwenlang mondeling zijn overgeleverd (orale traditie) ofwel zijn eerdere noteringen verloren gegaan.
De legende van Halewijn “was echter in heel Europa gezongen tot in Hongarije” 2.
De ballade Heer Halewyn zong een liedekijn
Het lied 'Heer Halewyn zong een liedekijn' is een mondeling overgeleverde ballade, die waarschijnlijk stamt uit de middeleeuwen, over een prinses die naar de zingende Heer Halewyn in het bos wil gaan. Haar ouders verbieden het omdat nog nooit iemand daarvan teruggekomen is. Haar broer geeft haar toestemming om te gaan, als ze haar eerbaarheid maar bewaart. Heer Halewyn verlokt haar met een lied om haar daarna te doden. Hij is echter onder de indruk van haar schoonheid en vraagt aan haar hoe ze gedood wil worden. Ze kiest voor het zwaard (de adellijke manier, in tegenstelling tot de galg). Dan blijkt echter dat de koningsdochter een list heeft bedacht: ze stelt voor dat Heer Halewyn zijn overkleed uittrekt, zodat het niet met haar bloed besmeurd zal raken. Terwijl hij zijn kleed uittrekt, grijpt zij haar kans en hakt zijn hoofd eraf. Het afgehakte hoofd smeekt de prinses echter om een zalf aan zijn hals te wrijven en het hoofd er terug op te plaatsen. Zij weigert dat, stapt op haar paard en rijdt met het hoofd van Heer Halewyn naar huis. Onderweg komt ze de moeder van heer Halewyn tegen en vertelt haar dat het hoofd op haar schoot van haar zoon is. Ze keert terug naar huis. De koning is blij dat zijn dochter levend teruggekomen is en hij houdt een feestmaal.
De volledige tekst met de muziek geven we vanaf p. 22.
De legende zelf van Halewyn kan dus zeker gesitueerd worden ver vóór het jaar 1.000 ! Volgens Dr. Fa Claes uit Rijmenam, medewerker van de Grote Van Dale, is het Lied van Heer Halewyn, dat naar die legende verwijst, vermoedelijk een West-Vlaams gedicht, zeker niet Brabants of Limburgs.
In het Vlaanderen van Graaf Diederik I van den Elzas heet in het jaar 1144 het huidige Franse dorp Halluin op de Leie, ten noorden van Rijsel: ook HALUWIN, naar een mansnaam Halewyn of Hailwin. Daar was toen het Vlaams de streektaal. De Vlaamse naam van het Franse stadje Halluin is nu nog steeds Halewijn.
Voor het vervolg van dit verhaal verkiezen we de naam Haluwin te gebruiken omdat die fonetisch het meest past bij de Engels-Amerikaanse uitspraak van Halloween.
2 Bron: Meertens Instituut – Joan Muyskensweg 25 – 1096 CJ Amsterdam in: ' Die derwaart gaan en keren niet’, acta van het Halewijn-symposium, 11-12-13 oktober 1985 in Enschede'. Daarin staat een Hongaarse versie van wat in de bundel 'Het Hongaarse equivalent van Halewijn' wordt genoemd. Deze Hongaarse ballade is bekend onder de naam 'Anna Molnár' .
3
De Vlaamse legende van de bloeddorstige heer Haluwin steekt het kanaal over naar Engeland
Machteld van Vlaanderen, in Frankrijk beter bekend onder de naam “la reine Mathilde” van de “tapisserie de Bayeux”, het tweede kind van graaf van Vlaanderen Boudewijn V en Adela van Mesen, wordt in 1051 uitgehuwelijkt aan Willem de Bastaard (de Veroveraar). Dat huwelijk wordt in 1053 voltrokken te Eu op de rivier Bresle. Die rivier vormde inderdaad de grens tussen de twee belangrijke invloedssferen: Vlaanderen en Normandië.
Eén zaak is zeker: wanneer Mathilde naar Eu reist om daar te huwen met haar geliefde Willem (Guillaume), is ze zeker vergezeld van een heel gevolg van belangrijke Vlaamse heren.
Detail uit de “Tapisserie de Bayeux”. De vloot van Willem de Veroveraar steekt het Kanaal over. Vlaamse wapenschilden zijn zichtbaar aan de achterzijde van de schepen en ook op het zeil.
Uit alle streken van Vlaanderen en die onder de invloed staan van de graaf van Vlaanderen Boudewijn V, komen ridders zich in het leger van Willem de Veroveraar inlijven.
Mathilde zelf financiert met eigen middelen de bouw van het vlaggenschip waarmee haar man het kanaal oversteekt: de Mora.
Detail uit de “Tapisserie de Bayeux”. De Mora, het vlaggenschip van Willem de Veroveraar, door zijn vrouw Mathilde zelf betaald.
4
Detail uit de “Tapisserie de Bayeux”: de vloot landt in de baai van Pevensey. De paarden worden aan land gebracht. De ruiters begeven zich naar Hastings.
Nellie Graham Lowry schrijft in “Theories on the Origins of the Grahams”, een van de belangrijke Schotse Clans:
“William, Duke of Normandy, needed ships and skilled officers for his invasion of England in 1066. The Flemish Nobles agreed to lend him 42 ships and crossed the channel themselves to fight with the Normans at Hastings and were duly rewarded in return for English land grants. Arnulf and many Flemish nobles fought on the right wing opposite Harold of England and undoubtedly contributed greatly to the Norman victory. Arnulf received land grants in 14 English counties, including part of Oxfordshire, where he built Chipping Norton Castle.
William the Conqueror was wise to seek the help of the Flemish Nobles as they were the best educated nobles in Europe, who were great shipbuilders and international traders, experts in science and agriculture, not to mention their military prowess.”
Het leger van ongeveer 6000 man waarmee Willem de Veroveraar het Kanaal overstak om de Engelse kroon van Harold Godwinson in te palmen, bestond dus niet alleen uit Normandiërs. Er waren ook talrijke bondgenoten uit andere gebieden. De band tussen Willem en zijn Vlaamse schoonvader, graaf van Vlaanderen Boudewijn V, was hecht.
Om redenen van internationale diplomatie nam graaf Boudewijn echter niet rechtstreeks deel aan de strijd.
Wel stelde hij een aantal schepen en manschappen beschikbaar die in Engeland landden in de baai van Pevensey3.
3 In diezelfde baai verging het VOC-schip AMSTERDAM tijdens de eerste reis begin 1749. Wegens een zuidwesterstorm lukte het niet om van Texel zuidwaarts te varen. Bij een derde poging zocht de kapitein Willem Klump op de zuidkust van Engeland de bescherming van de Pevenseybaai bij Hastings. Maar het schip raakte een zandbank en verloor het roer. De kapitein kon het schip nog op het strand neerzetten waar het ten prooi viel aan plunderaars en wegzakte in de klei waar het nu nog ligt. Daarenboven stierven 50 van de 335 opvarenden aan een epidemie.
5
Actuele foto van de baai van Pevensey waar de vloot van Willem de Veroveraar landde.
Uit zijn graafschap en uit die van zijn Zeeuwse, Hollandse, Boulognese en Henegouwse buren, trokken zwaar bewapende contingenten ridders met Willem mee. Volgens historici was het gunstige verloop van de slag vooral aan die bondgenoten te danken. Hun leiders waren Guy, graaf van Ponthieu, Eustaas II van Bonen (Boulogne), Gilbert van Gent, zoon van de Graaf van Aalst, Arnold van Ardres, zoon van de erfelijke seneschalk van Bourgogne, en zonen en neven van de graven van Guînes, St-Pol en Hesdin (Heusden).
In Hastings streden ze op de rechterflank van de Normandiërs, onder aanvoering van hun gezamenlijke leider, Eustaas II, graaf van Bonen (Boulogne).
De deelname van veel Vlamingen aan de inval in Engeland was niet alleen het gevolg van de familiebanden van Willem de Veroveraar met Vlaanderen, maar ook van het feit dat Vlaanderen op dat ogenblik overbevolkt was en dat, als gevolg van zware stormen en overstromingen, er minder landbouwland beschikbaar bleef. Als voorbeeld: de stormvloed die plaatsvond op 28 september 1014, resulteerde in wat zeer waarschijnlijk de eerste doorbraak van de vrijwel gesloten kustlijn van de Lage Landen aan de Noordzee is geweest. Volgens bronnen uit die tijd heeft met name het toenmalige eiland Walcheren zware schade geleden. Het herstel moet
uitzonderlijk veel tijd hebben gekost.
Op 2 of 3 november 1042 doorbrak een nieuwe stormvloed de duinen tussen het huidige Blankenberge en Heist.
Veel Vlamingen, vooral wevers, weken uit naar Engeland en namen dienst in het leger van Willem de Veroveraar. Zeer velen zullen zich definitief in Engeland vestigen. Zij kregen geld en gronden maar moesten wel bereid zijn de veroverde gebieden ten voordele van de invallers te verdedigen. Samen met hun medeveroveraars die afstamden van de echte Noormannen, gaan ze niet altijd met de zachte hand te werk. In de Engelse geschiedenis staat de verovering van het noordelijk deel van Engeland bekend als The Harrying of the North waarbij in de winter van 1069-1070 door het uitvoeren systematische verwoestingen en moordpartijen er volgens middeleeuwse
6
geschiedschrijvers 100.000 mensen stierven. Soms wordt dit feit de eerste grote genocide genoemd. De Anglo-Saksische-Scandinavische bestuurders werden brutaal vervangen door Normandiërs en Vlamingen.
De Vlamingen die als huurlingen naar Engeland gekomen waren en hun opvolgers, werden op den duur vredelievende ambachtslui. Gedurende heel de 12de eeuw zullen er nog veel Vlamingen hun heil in Engeland zoeken (volgmigratie).
Willem I de Veroveraar, die koning van Engeland geworden was, sterft te Rouen op 9 september 1089. Zijn tweede zoon, Willem II volgt hem op als koning van Engeland. Deze sterft echter reeds in 1100 in “The New Forest”. Henry volgt zijn broer op de 2 augustus 1100. Drie dagen later wordt Henry tot koning gekroond in de Westminster Abdij te Londen. Boze tongen beweren dat hij de hand had in de dood van zijn broer
Koning Henry I (° 1068 Selby-Yorkshire + 1135 Lyon-la-Forêt bij Rouen- Normandië), was eerst gehuwd met Mathilda (Maud) van Schotland, dochter van de koning van Schotland Malcolm III en Margareth van Engeland. Mathilda sterft op 1 mei 1118.
Henry I, die reeds 53 jaar oud is, hertrouwt op 2 februari 1121 met de 18- jarige Aleidis (Adela – Adeliza) van Leuven (1103 – 23.04.1151 abdij van Affligem), dochter van graaf Godfried I van Leuven “met de baard” (1060 – 25.01.1139), graaf van Leuven en Brussel, hertog van Neder-Lotharingen, markgraaf van Antwerpen, en van Ida van Namen (1088-1117).
De Vlaamse legende van de bloeddorstige heer Haluwin volgt de economische vluchtelingen naar ‘Little Flanders beyond Wales’.
In het jaar 1106 wordt Vlaanderen opnieuw getroffen door een zeer zware storm. Duinen en dijken worden zwaar beschadigd en het zeewater spoelt ver landinwaarts. Veel Vlamingen wijken uit naar Engeland waar zij met open armen ontvangen worden door koning Henry I.
De immigratie van Vlamingen betrof zowel economische vluchtelingen als militaire huurlingen-avonturiers, die zich echter wel nadien ontpopten tot goede vredelievende ambachtslui.
Dit wordt in verband met de immigratie van Vlamingen in het westen van Engeland door Dr. W. Cunningham als volgt uitgedrukt4:
Flemish immigration into England was common before the time of Henry II, that this included settlers of an industrial character as well as mercenary soldiers, and that these mercenaries were capable of being converted into peaceful artisans5.
De Vlaamse inwijkelingen brachten op de diverse plaatsen waar ze zich in Engeland vestigden, hun kunde en kennis mee, onder meer op het gebied
4 geciteerd in: GAILLARD THOMAS LAPSLEY, The Flemish in Eastern England in the Reign of Henry II, The English Historical Review, Vol.21, N°83 (Jul., 1906), p. 510.
5 CUNNINGHAM, W, Dr., The Growth of English Industry and Commerce during the Early and Middle Ages, Cambridge, 4th edition, 1905.
7
van landbouw, metaalbewerking,... maar bleven hun eigen taal, tradities, legenden en leefgewoonten getrouw.
Aanvankelijk waren zij welkom, maar weldra ontstonden er spanningen en moeilijkheden tussen hen en de autochtone bevolking: they soon became odious to the native population6. Om die spanningen tussen de Vlaamse inwijkelingen en de autochtone bevolking op te lossen besloot koning Henry I dan maar om alle Vlamingen te verplichten zich in een nieuw gebied te vestigen, namelijk de zuidkust van het gebied waar de Welshmen woonden: Wales, meer in het bijzonder in het district Rhôs ten westen van de huidige stad Haverfordwest in Pembrokeshire.
“Flandrenses, tempore Regis Henrici primi... ad occidentalem Walliae partem, apud Haverford, sunt translati.”7
Aangespoord door de Normandiër Gerald of Windsor, heer van Pembroke8, vestigen grote groepen Vlamingen zich vanaf 1106, 1108 en 11119 in de streek rond Pembroke, als landbouwers en handelaars. Het gebied werd ingericht als een Engels graafschap, met een baljuw die verantwoording moest afleggen aan de koning.
Het kasteel van Pembroke
De middeleeuwse historicus Caradoc of Llancarvan10, auteur van, onder meer een “Chronicle of the Welsh Princes” (Brut y Tywysogyon) schreef: “a certain folk of strange origins and customs occupy the whole cantref11 of Rhôs the estuary of the river Cleddau, and drove away all the inhabitants of the land”.
The Flemings were brave and doughty, hating and hated by the Welsh
6 LEWIS, SAMUEL, A topographical Dictionary of Wales, 1833.
7 HIGHDEN & GALE, Scriptores, B. III, p.211, geciteerd in:
O’FLANDERS A., Toen Vlaanderen groot was – Zantingen in vreemde landen, uitgave “Excelsior” Brugge, p 175
8 GERALD OF WINDSOR, ° ca 1075 Carew Castle, Pembrokeshire - + ca 1135. Hij huwde de mooie Welshe prinses Nest Tewdwr of Wales.
9 BENFRO, Sir, Dyfed, op http://encyclopedia.jrank.org/PAS_PER/PEMBROKESHIRE_Sir_Benfro_Dyfed_.html
10 CARADOC of LLANCARVAN, monnik uit Wales, gestorven omstreeks 1147.
11 Cantref: naam voor de gebieden waarin het vroegere Wales opgedeeld was.
8
De Vlamingen waren moedig en “manhaftig”, zij haatten en werden gehaat door de Welshen12
Door de Welshmen werden ze Fflandrasswyr genoemd.
In feite was het een soort “etnische zuivering”. De Vlamingen behielden hun taal. De streek werd genoemd “Little England beyond Wales”. Het was William Camden13, een 16de eeuwse oudheidkundige en historicus, die, in het Latijn, voor het eerst de term Anglia Transwalliana gebruikte. De Engelse auteur Raymond Humphreys gaat zelfs verder: hij noemt de streek: “Little Flanders beyond Wales”14 :
The area became Flemish – rather than Welsh – or English- speaking, so at that time it was a “Little Flanders beyond Wales” rather than anything else.
De Vlaamse legende van de bloeddorstige heer Haluwin zal daar zeker donkere avonden aan de haard hebben gevuld.
Natuurlijk waren er onder de Vlamingen veel wolwevers, zeelieden, landbouwers, doch bijzonderlijk krijgslieden15.
Koning Henry I benoemde een Vlaming, met name Bernardus, als bisschop van Kymric Church (de Welshe kerk), in de eerste helft van de 12de eeuw, en korte tijd daarop twee, zo niet drie Vlamingen als gouwgraven van Dewisland16. Op de volgende landkaart is Dewisland de grote landtong in het westen waar St. Davids ligt.
12 LAWS, EDWARD, The History of Little England beyond Wales and the non-Kymric colony settled in Pembrokeshire, Bell, London, 1888, heruitgegeven door: Dyfed County, 1995 geciteerd in: O’FLANDERS A., Toen Vlaanderen groot was – Zantingen in vreemde landen, uitgave “Excelsior” Brugge, p 176
13 CAMDEN, WILLIAM, ° 02.05.1551 - + 09.11.1623
14 HUMPHREYS, RAYMOND, Divided Loyalties, The Pembrokeshire Life Magazine.
15 O’FLANDERS, Toen Vlaanderen groot was – Zantingen in vreemde landen, Uitgave “Excelsior” Brugge, 1930, p.176
16 PHILIPPS, Reverend HERBERT JAMES, The History of Pembrokeshire, Elliot Stock, London, 1909, geciteerd in: O’FLANDERS A., Toen Vlaanderen groot was – Zantingen in vreemde landen, uitgave “Excelsior” Brugge, p 175
9
In de kuststreek ten oosten van Pembroke, rond de Tenby en Penally, hebben zich eveneens veel Vlamingen gevestigd17.
Vandaag kan men in Penally een vakantiewoning huren bij de firma “Flemish Heights Holyday Apartments” en daar genieten van de mooie kust en de vele activiteiten.
Adres: Flemish Heights, Penally, Tenby, Pembrokeshire, SA70 7PZ, UK e-mail: ann@flemishheights.com
De Vlaamse legende van de bloeddorstige heer Haluwin volgt de Vlaamse kolonisatoren naar Schotland.
Alvorens verder te gaan met de wereldreis van de legende van Haluwin, geven we eerst de weinig gekende middeleeuwse geschiedenis van de Vlaamse kolonisatie van Schotland.
Willem de Veroveraar schonk grote beloningen aan zijn medestrijders, vooral aan de Vlaamse verwanten van zijn echtgenote. Zij werden begiftigd met verschillende landgoederen in Engeland. Hij regelde het huwelijk tussen zijn nicht Judith, dochter van zijn zuster Adèle en van graaf Lambert I van Lens, een graafschap tussen Bethune en Dowaai (Douai), en de laatste Engelse edelman Waltheof, enige overlevende zoon en erfgenaam van de machtige Siward, graaf van Northumbria.
Na de dood van Waltheof, werd Maud, de oudste dochter van Judith, de erfgename van de onmetelijke bezittingen van haar vader in de Midlands en kwamen zo in het bezit van de echtgenoot van Maud, Simon de Senlis. Deze laatste stierf in 1111.
Zijn weduwe Maud hertrouwde met David, de jongste zoon van Malcolm Canmore. Wanneer David in 1124 koning van Schotland wordt als David I18 reist Maud naar het noorden als koningin, onvermijdelijk al gevolgd door heel wat Vlaamse verwanten zoals Walter the Fleming (nu de clan Seton), Gilbert van Gent/Aalst (nu de clan Lindsay), Robert de Comines (de gemeente Komen op de Leie) (nu de clans Comyn en Buchan), Arnulf de
17 LAWS, EDWARD, The History of Little England beyond Wales and the non-Kymric colony settled in Pembrokeshire, Bell, London, 1888, heruitgegeven door: Dyfed County, 1995 en FENTON, RICHARD, A historical tour through Wales, London, 1811
18 Koning David I, bijgenaamd “de Heilige”, in middeleeuws Keltisch: Dabid mac Mail Choluim. In modern Keltisch: Daibhidh I mac Mhaoil Chaluim. (° 1083-85 - + 24 mei 1153). Hij heerste van 1124 tot aan zijn dood.
10
Hesdin (op de rivier Canche of Kwinte) (nu de clans Stewart en Graham), de Bethunes (nu de clan Beaton), de burggraven van Rijsel (Lille), nu de clan Lyle en, last but not least, de graven van Leuven (nu de clan Bruce).
Koning David I van Schotland
Naast die hierboven vermelde Schotse families met Vlaamse roots, vernoemen we nog:
Balliol (afgeleid van Bailleul of Belle), Brodie, Cameron (afgeleid van Cambron op de Somme bij Abbeville19), Campbell, Crawford, Douglas, Enfine, Fleming (uiteraard!), Fraser, Hamilton, Hay, Innes, Leslie, Murray, Oliphant (die laatste naam is een verbastering van “Old Ford” en heeft niets te zien met een olifant!).
Wanneer Henry II Curtmantle20 in 1154 koning van Engeland wordt, is hij van oordeel dat de Vlamingen er teveel invloed en macht verwerven op de handel. Zoals zijn voorganger Henry I het gedaan had naar Wales, besluit hij die aliens (nu zouden we die allochtonen noemen), de Vlamingen dus, naar het noorden, naar Schotland te verdrijven. Zij gaan dus daar hun geluk en fortuin zoeken.
De Schotse koning David I was dan druk bezig met de grote abdijen op de zuidgrens van Schotland met Engeland van Jedburg, Kelso, Dryburgh, Melrose en Newbattle te ontwikkelen.
Jedburg Abbey Dryburgh Abbey
19 het gezag van de graaf van Vlaanderen reikte tot voorbij de Somme!
20 Henry II Plantagenet, bijgenaamd Curtmantle (° Le Mans 1133 – + Chinon 1183), werd in 1154 koning van Engeland.
11
Deze grote abdijen haalden het grootste deel van hun inkomsten uit de wolhandel.
De aankomst van de uit Engeland verdreven Vlamingen was voor die abdijen een ware buitenkans want de Vlamingen waren zeer bedreven in het weven van wol en het produceren van het fijnste laken. Een intensieve handel ontstaat met Vlaamse wolhandelaars. Onder de leiding van Brugge en Ieper verenigen zich de kooplieden uit verschillende Vlaamse steden (Doornik, Poperinge, ... ) in de Vlaamse Hanze van Londen die handel voert met Engeland en Schotland.
Maar ook de Vlamingen die zich metterwoon daar gevestigd hadden, dreven handel.
Zij bekleedden hogere functies en traden ook op als rentmeesters voor de monniken tot helemaal in het westen van het land in Turnberry (op de westkust)21, Carwick (A’Charraig, ook op de westkust), en in de zuidelijke districten Tweeddale, Annandale (Strath Annan) en Clydesdale (Dail Chluaidh). Zo werd een Michael Fleming rond het jaar 1200 schout (drost) van Edinburg en Gilbert Fleming werd baljuw van Biggar in 1322.
De abdijen ontwikkelden zich tot machtige handelsplaatsen met hun internationale relaties naar Vlaanderen, bij zoverre dat Engeland en Schotland als kolonies van Vlaanderen werden beschouwd.
The city's entrepreneurs of Bruges reached out to make economic colonies of England and Scotland's wool-producing districts.
In 1348 wordt een “Treaty of Fair Trade and perpetual friendship between Scotland and Flanders” afgesloten en in 1359 vernieuwd en nogmaals in 1394.
Een onbekende geschiedenis: de Vlaamse inbreng in het landschap, de staatsstructuur, de economie, de levenswijze, de tradities in Schotland
De Vlamingen bouwen burchten om de streek te beveiligen.
Na hun aankomst beginnen de Vlamingen zo vlug mogelijk de streek te beveiligen door een groot aantal grote en kleine burchten te bouwen op alle strategische plaatsen.
Het historisch onderzoek naar de oorsprong van die burchten begon al in de jaren 1890.
Toen werd de oorsprong ervan systematisch toegewezen aan Normandië en de Noormannen alhoewel men het er nu over eens is dat hun ligging en bouwwijze teruggaat naar Vlaanderen. In de geschiedschrijving is het ten onrechte assimileren van de Vlaamse inwijkelingen met ‘Normandiërs’ een veel begane vergissing die te wijten is aan het feit dat de Vlamingen inderdaad vanuit Normandië in Engeland waren gekomen en niet rechtstreeks vanuit Vlaanderen.
21 Turnberry Golf: nu een prestigieus golfcentrum, Andrews Old Course de beste golf course van Schotland en behorend tot de top tien in de wereld).
12
Die burchten werden meestal gebouwd op een kunstmatig aangelegde heuvel “motte”22 hoewel er in het landschap meer dan voldoende natuurlijke hoogten waren.
“Some writers have commented on the peculiar height of these tower houses, considering them unnecessary and expensive in a Scotland where there were so many natural high points on which to place them. But this kind of construction was a direct descendant of the defensive needs in the landscape which had provided the model; the flat lands of so much of Flanders demanded an artificial high look-out if the defenders of the region were not to be taken by surprise and Flemish soldiers in Scotland built what they knew.”23
Moest Asterix die Vlamingen zo aan het werk gezien hebben, zou hij gezegd hebben: “Ils sont fous ces Flamands!”.
Een voorbeeld: de door Vlamingen gebouwde “motte of Urr” waar vroeger een kleine burcht op stond, aan het riviertje Urr, ten noordwesten van Dallbeattie, in Dumfrey and Galloway.
Over het hele grondgebied werden een groot aantal van die grotere of kleinere burchten gebouwd op een “motte” naar het voorbeeld van wat er toen in Vlaanderen gebouwd werd.
Als voorbeeld: één van de best bewaarde resten van een “motte-burcht” in Vlaanderen is de geklasseerde “Hoge Wal” aan de Jacob van Arteveldelaan in Ertvelde (deelgemeente van Evergem bij Gent). De burcht zelf werd in 1385 vernietigd.
Archeologisch onderzoek liet toe het uitzicht van de oorspronkelijke motte van Ertvelde te reconstrueren.
22 Een motte is een vroegmiddeleeuwse kunstmatige heuvel waarop een donjon, een kasteel, een burcht of een verdedigingswerk werd aangelegd. De aarde voor de heuvel werd dikwijls verkregen door het uitgraven van een slotgracht rond het bouwwerk.
23 HARDIE-STOFFELEN, Annette, The Flemish Influence in Scotland.
13
Reconstructietekening van de motte te Ertvelde.
Dit concept van een Vlaamse motte stond model voor de honderden motte- burchten die in Engeland en Schotland gebouwd werden.
De burchten in Schotland tot het jaar 1300
14
Aan het hoofd van een motte-burcht en van een min of meer groot grondgebied daar rond, stond een burggraaf (later een baljuw) die verantwoording verschuldigd was aan de graaf.
Zo ontstond in Schotland, naar Vlaams voorbeeld, een geordende staatsstructuur.
The similarity between the new Scottish system and the established Flemish system can be readily understood by reference to “La Flandre sous les premiers comtes” 3th edition, by F.L. Ganshof (Brussels 1949) pp. 104-624.
Vandaag bestaat het woord burgh enkel in het Schots (niet in het standaard- Engels) en betekent ‘stad’ of ‘kiesdistrict’.
A Burgh (pronounced /bʌʀə/) is an autonomous corporate entity in Scotland, usually a town. The term has been in use since the 12th century, when David I created the first Royal burghs. Recognition of burgh status today, however, has little more than ceremonial value25.
Het lijdt geen twijfel dat het woord burgh afgeleid is van het Vlaamse burcht. Vlamingen lanceren de nieuwe kledingmode (maar niet de Kilt!)
Tot vóór de aankomst van de Vlamingen gingen de autochtonen gekleed in ruwe stoffen.
Onder druk van zijn vrouw Maud kleedt koning David I zich nu met fijnere stoffen uit Vlaanderen, een mode die zich verder over het hele land verspreidde bij de betere klasse.
“He changed the coarse stuffs of his own land for priceless vestments and covered its ancient nakedness with purple and fine linen”26.
Uit Vlaanderen kwamen veel nieuwe ambachten en voorwerpen mee27.
Gedurende verschillende eeuwen, tot in de 16de eeuw tijdens de Spaanse contrareformatie in de Lage Landen, zullen de Schotse steden de Vlaamse immigratie aanmoedigen.
Vlaamse handelaars en ambachtslieden hadden in Schotland rijkdom verworven en voerden hun luxeproducten in zoals speelgoedpoppen, bekend als ‘Flanders babies’, spinnewielen, wandtapijten, venstergordijnen, kant, spiegels (genoemd ‘keeking glasses’), houten koffers om kleren en waardevolle zaken in te bewaren ‘the Flanders kist”, klokken, harnassen, enz...
De Vlamingen leerden de Schotten weven en handschoenen maken.
24 PLATTS, Beryl, The Ancestry of Robert the Bruce.
25 http://en.wikipedia.org/wiki/Burgh
26 HILTON, Margaret, Medieval Links, Flemish-Scottish Connections 27 HARDIE-STOFFELEN, Annette, The Flemish Influence in Scotland.
15
In de 14de eeuw was het meest gedragen hoofddeksel voor de mannen een brede ‘Flemish beaver’ gemaakt van samengeperst afval van wol, een soort vilt.
Een oude auteur schreef, zinspelend op de Franse galanterie : ‘The Danger of the Kingdom from foreigners is that the Flemings instructed us how to make Spanish felts, while the French taught us how to take them off’.
De Vlamingen introduceerden ook het houtsnijwerk zoals men die in verschillende Schotse kerken kan bewonderen. Zij bepleisterden de muren en zolderingen van de koninklijke vertrekken.
Een andere Vlaamse nieuwigheid waren de geboende houten vloeren.: ‘...which excited peculiar displeasure among the rougher and elder type of noble warrior, for many a grave courtier at first, accustomed to the old- fashioned floors strewn with evil-smelling rushes, cut a most undignified figure falling and sprawling on the polished surface.’
Door de eeuwen heen zullen de Vlamingen nog veel nieuwigheden in Schotland introduceren, zoals de raap die van onschatbare waarde was als wintervoeding voor het vee. De velden waarop rapen geteeld werden, moesten nu goed met stenen ommuurd worden om te vermijden dat de schapen het loof ervan zouden opeten. De handel in hoevedieren nam een hoge vlucht en bracht rijkdom:
The introduction and cultivation of this root was of great importance in providing winter feeding and gave a great impetus to the Scottish cattle trade, which had a very beneficial effect, especially on Scotland’s finances, and greatly raised the standard of living28.
Wanneer de Schotten een rund geslacht hadden, verkochten zij de huid aan de leerlooiers, met staart en al. Het zijn de Vlamingen die hen geleerd hebben dat men liefst de staart bewaart en langdurig in water met kruiden kookt: de oxtail was uitgevonden!
Before the arrival of the Flemings, Scottish butchers sold their bullock hides to the fell-mongers, always with the tail on. The tails were thrown away and wasted. Who ever dreamt of eating an ox-tail, or thought of its nutriment? The Flemings kept a clean hearthstone and knew the economy of a “pot-au-feu”, hence they got the tails in a gift and revealed in the now recognized delicacy of ox-tail soup!29
... en nog veel andere zaken die de Schotse maatschappij diepgaand beïnvloed hebben, waaronder:
De “Royal Ancient Game”, het golfspel van Vlaamse - Nederlandse oorsprong?
Serious historians are still divided on this grave question of the origin of golf – to whom do we owe this gift to humanity?30
28 HARDIE-STOFFELEN, Annette, The Flemish Influence in Scotland.
29 Ibid.
30 FLEMING, J.Arnold, Flemish Influence in Britain, Sport, The Royal Ancient Game, p.309
16
In The Flemish-Scottish Connections31 verscheen een bijdrage geschreven door Gordon Aitkin, een overtuigde Schotse nationalist, belangrijk lid van “The Society of William Wallace” die de herinnering aan de eerste Schotse onafhankelijkheidsstrijd in leven houdt.
Gordon Aitkin oppert daar de mogelijkheid dat het golfspel misschien wel via Vlaanderen Schotland is binnengekomen. ‘To put’ komt duidelijk van het Nederlandse ‘putten’ en de naam van het spel zelf ‘golf’ komt van het woord ‘kolf’ (knuppel).
Deze theorie kon niet hard gemaakt worden, maar het is wel zo dat de vroegste sporen van golf in Schotland pas uit 1457 dateren en wel in de tekst: At the fut bal ande the golf be vutterly criyt done and nocht vsyt.
In onze contreien daarentegen zien we dat de stadsmagistraten van Brussel reeds in 1360 de volgende verordening uitvaardigden:
‘Item wie met colven tsolt es om twintig scell’ oft op hare overste cleet’. Wie m.a.w. binnen de stadsmuren een partijtje golf-avant-la-lettre speelt, kon rekenen op een fikse geldboete of het verlies van een kledingstuk. Deze strenge maatregelen werden ingegeven door de schade die de spelers aanrichten. Mede daarom werd spelen in de buurt van een kerk of begraafplaats met een dubbele boete bestraft.
Maar ook in Schotland werd al in de 16de eeuw het golfspelen gereglementeerd: het was verboden golf te spelen op zondag tijdens het sermoen! Een genaamde Walter Hay moest daarvoor voor de rechtbank verschijnen!
Walter Hay . . . accusit for playing at the boulis and golff upoun Sondaye in the tym of the sermon (1596).
Samenvattend
Naast veel andere auteurs, vertolkte in 1930 J. Arnold Fleming in Flemish Influence in Britain32, een treffend oordeel:
The Flemings were firm believers in the free intercourse of trade and seemed to find it easy to adapt themselves to the conditions and customs of other peoples, and to enter readily into the interests and activities of the country where their lot was cast: they possessed, indeed, what might be termed the international sense. The Gael (oorspronkelijke Keltische bevolking) was not a trader. These alien Flemings were not any the more loved because they brought business methods in their wake. How could such people ever commingle? Yet they did, and produced excellent citizens. The infiltration of this new and energetic people possessing land and erecting towns was the source of a fresh national prosperity. Whether we regard their introduction as military invaders or as commercial adventurers, Flemish enterprise deserves consideration, for it had a broadening and deepening effect on the life and
31 AITKIN, Gordon, The Flemish-Scottish Connections, Flanders-Scotland Foundation 2002.
32 FLEMING, J.Arnold, Flemish Influence in Britain, Vol.I & II, Jackson, Wylie & Co., Glasgow. 1930. Het boek werd onder digitale vorm op CD-Rom heruitgegeven in Australië door Gould Genealogy.
17
character of the people they settled amongst and the only evidence of alien strain that remains is in the perpetuation of the surname Fleming.
Wij kunnen alleen nog besluiten dat de Vlaamse kolonisatoren in Schotland ook hun tradities en legenden hebben meegebracht en die van de bloeddorstige heer Haluwin zal er zeker ook toe behoord hebben...
Wanneer in de 17de en 18de eeuw honderdduizenden Schotten naar Noord-Amerika emigreren, nemen ze zeker hun legendes, vermengd met Keltische traditie, mee over de grote plas33.
De Vlaamse legende van de bloeddorstige heer Haluwin steekt in de 12de eeuw de Ierse Zee over naar Ierland.
Zoals voorheen al vermeld, worden in de geschiedschrijving vandaag nog steeds historische wapenfeiten uit die periode toegeschreven aan de ‘Normandiërs’. Uit wat vooraf gaat weten we echter dat een groot deel van die zogenoemde Normandiërs in feite uitgeweken Vlamingen waren die hun taal, hun cultuur en kennis meebrachten, en hun legenden. Omdat zij in Engeland gekomen waren via Normandië werden zij dan ook maar simpelweg Normandiërs genoemd.
We zijn nu rond het jaar 1150.
Een nogal ingewikkelde intrige aan het Ierse koningsdom heeft tot gevolg dat Diarmait Mac Murchada, koning van de Ierse oostelijke provincie Leinster, in 1171 de steun zoekt van de Engelse koning Hendrik II.
Vanuit Wales zullen er verschillende ontschepingen en veldslagen plaatsvinden die uiteindelijk zullen leiden tot de kolonisatie en onderwerping van Ierland. In die geschiedenis, die men kan lezen in talloze geschiedkundige bijdragen in publicaties en op Internet, is er steeds sprake van “Normandische” strijders. Het is echter duidelijk dat het grotendeels Vlamingen betrof die via Normandië en Engeland naar Wales waren geëmigreerd. Van de twaalf delen van de legermacht waren er twee Flemish Mercenaries34.
Enkele voorbeelden:
In 1167 keerde Diarmait terug naar Ierland met een klein invasieleger van Welshmen en Vlamingen, die werden geleid door ene Richard FitzGodebert. Op 1 mei 1169 landt Robert FitzStephen, bondgenoot van Diarmait, met 400 man Normandische, Welshe en Vlaamse troepen op de zuidkust van het graafschap Wexford bij Bannow. Een dag later werd het aantal versterkt met ongeveer 200 onder leiding van de Vlaming Maurice de Prendergast.
De geschiedenis van de verovering van Ierland duurt zo tot het einde van de 13de eeuw.
33 Scottish Immigration to America op: http://scotsfamily.com/immigrants.htm
34 Tim DONAVAN, Battle of Baginbun (1170 AD) – The Normans “Stampede” the Norse Irish
18
In de gebieden die in Ierland waren veroverd door de “Normandiërs” (Vlamingen), vond een uitgebreid proces van kolonisatie plaats. Landerijen werden gevestigd, marktsteden werden gesticht om de verkregen goederen nationaal en internationaal te verhandelen. Engelsen, Welshmen, Fransen en Vlamingen kwamen naar Ierland om zich daar te vestigen, terwijl de Ieren die bleven, gedegradeerd werden tot lijfeigenen die op de landerijen werkten35.
De Vlaamse legende van de bloeddorstige heer Haluwin vond dus in Ierland in de meegekomen Vlaamse volksaard een vruchtbare grond om verder te overleven!
Het drama van de Ierse hongersnood: de Vlaamse legende van de bloeddorstige heer Haluwin steekt de Atlantische Oceaan over naar de Verenigde Staten.
Alhoewel er al van in het jaar 1718 een beperkte Ierse emigratie naar Amerika plaatsvond, is het vooral de Ierse hongersnood die Ierland quasi zal laten leeglopen.
De Ierse hongersnood (Engels: Great Famine, ook wel: Potato Famine, Iers: An Gorta Mór) is de periode van voedselschaarste die Ierland tussen 1845 en 1850 trof. Voor hun voedselvoorziening waren de Ieren grotendeels afhankelijk van de aardappeloogst. Negentig procent daarvan was echter mislukt als gevolg van de aardappelziekte Phytophthora infestans. Als gevolg van de voedselschaarste stierven meer dan een miljoen Ieren de hongerdood. Twee miljoen Ieren vluchtten (al dan niet gedwongen) naar Noord-Amerika, Australië, Nieuw-Zeeland en Groot-Brittannië.
Door de hongersnood hadden de reeds arme Ierse boeren niet alleen zelf niet te eten, ook de pacht aan de protestantse Engelse adel kon niet betaald worden. Doordat de oogst ook in andere delen van Europa mislukte36, stegen de voedselprijzen. Tijdens de hongersnood bleven de Engelse landeigenaren Ierse boter en vlees naar Engeland exporteren. Ook dit vergrootte de problemen in Ierland.
De adel joeg de niet-betalende boeren van hun land, of verschafte geld voor de overtocht naar de Verenigde Staten. Deze overtocht, vaak met ongeschikte schepen (de Coffin ships), was ook niet zonder risico. Zo'n 10 tot 20% van de emigranten overleefden de tocht niet. Waar de bevolking van Ierland in 1840 8 miljoen mensen bedroeg, was deze in het begin van de 20e eeuw rond de 3,5 miljoen door de directe en indirecte gevolgen van de aardappel- hongersnood.
35 ibidem
36 In Vlaanderen stierven naar schatting 40.000-50.000 mensen, in Pruisen kwamen 42.000 mensen om en in Frankrijk 10.000.
19
Ook Schotse immigranten van Vlaamse oorsprong, wijken uit naar Noord- Amerika. Veel reisgoed zullen ze wel niet meegedragen hebben behalve iets immaterieels: de mooie legende van de heer Haluwin !
De legende van Haluwin wordt zo over de hele wereld verspreid maar krijgt in de Verenigde Staten een zeer merkwaardige commerciële evolutie : HALLOWEEN.
Een alternatieve uitleg zoekt de oorsprong van HALLOWEEN enkel en alleen in een Keltische traditie en ignoreert de belangrijke middeleeuwse Vlaamse inbreng in de geschiedenis van Ierland en Schotland !
We brengen hieronder die (gedeeltelijk) eenzijdige uitleg, geplukt uit http://nl.wikipedia.org/wiki/Halloween#Controverses
In die interpretatie wordt de oorsprong van Halloween enkel en alleen gevonden in de Keltische tradities verbonden aan het jaareinde op 31 oktober. Dit zal wel een rol gespeeld hebben maar zonder kennis van de middeleeuwse geschiedenis en de zeer belangrijke rol van de Vlamingen in Engeland, Schotland, Wales, Transylvanië, Fläming in Duitsland, heeft die interpretatie te weinig vaste grond onder de voeten!
De naam "Halloween" is afgeleid van Hallow-e'en, oftewel All Hallows Eve (Allerheiligenavond), de avond voor Allerheiligen, 1 november. In de Keltische kalender begon het jaar op 1 november, dus 31 oktober was oudejaarsavond. De oogst was binnen, het zaaigoed voor het volgende jaar lag klaar en dus was er even tijd voor een vrije dag, het Keltische Nieuwjaar of Samhain (uitspraak Saun, het Ierse woord voor de maand november).
Samhain was ook nog om een andere reden zeer bijzonder. De Kelten geloofden namelijk dat op die dag de geesten van alle gestorvenen van het afgelopen jaar terug kwamen om te proberen een levend lichaam in bezit te nemen voor het komende jaar.
Op het eiland Groot-Brittannië werd Halloween vooral door de Kelten gevierd. De geesten die uit dode mensen op zouden rijzen, werden aangetrokken door voedsel voor hen neer te leggen voor de deuren. Om echter de boze geesten af te weren droegen de Kelten maskers. Toen de Romeinen Groot-Brittannië binnenvielen, vermengden ze de Keltische traditie met hun eigen tradities, die eind oktober natuurlijk de viering van de oogst betroffen en ook het eren van de doden.
In de negende eeuw van de huidige tijdrekening steekt een Europees christelijk gebruik de zee over en vermengt zich met het Halloweenfeest. Op Allerzielen – 2 november - gingen in lompen gehulde christenen in de dorpen rond en bedelden zielencake (brood met krenten). Voor elk brood beloofden ze een gebed te zeggen voor de dode verwanten van de schenker, om op die manier zijn bevrijding uit de tijdelijke straffen van het vagevuur te versnellen en zodoende zijn opname in de hemel te bespoedigen. Het "Trick or Treat" spelletje vindt wellicht daar zijn oorsprong.
In de Verenigde Staten maakt het feest vooral opgang in de tweede helft van de 19e eeuw, toen grote groepen Ierse en Schotse immigranten het land binnenkwamen. In de VS duikt dan de bekende jack-o'-lantern-pompoen op, die in de hele wereld wellicht het bekendste gezicht van Halloween is.
20
Besluit:
De legende van de heer Halewijn leeft elk jaar nog verder maar maar altijd maar verder en verder af van de oorspronkelijke betekenis.
De Koningsdochter praat met het afgehakte hoofd van heer Halewijn Illustratie: Karel Doucelet (Rijsel 08.02.1861 – Gent 07.01.1938) Houtsnede door Edward Pellens in:
‘Dat Liedeken van Here Halewyn’ Antwerpen J-E Buschmann , 1896,p.19.
En die uitgeholde pompoen dan, wat is daar de betekenis van ?
Het afgehakte, maar nog levende hoofd van de heer Halewijn
© Yves De Baets Koning Albertstraa71 3290 Diest
GSM: 0474 80 30 35 e-mail: yves@debaets.be
versie: 17 oktober 2022
21
Heer Halewyn zong een liedekyn,
Al wie dat hoorde wou by hem zyn.
En dat vernam (37) een koningskind, Die was zoo schoon en zoo bemind.
Zy ging al voor haer vader staen: "Och vader, mag ik naer Halewyn gaen?" "Och neen gy, dochter, neen gy niet! Die derwaert gaen en keeren niet."
Zy ging al voor haer moeder staen: "Och moeder, mag ik naer Halewyn gaen?" "Och neen gy, dochter, neen gy niet! Die derwaert gaen en keeren niet."
Zy ging al voor haer zuster staen:
(37) Dat hoorde.
22
"Och zuster, mag ik naer Halewyn gaen?" "Och neen gy, zuster, neen gy niet!
Die derwaert gaen en keeren niet."
Zy ging al voor haer broeder staen (38) "Och broeder, mag ik naer Halewyn gaen?" "'t Is my aleens (39) waer dat gy gaet, Als gy uw eer maer wel bewaert
En gy uw kroon (40) naer regten draegt." Toen is zy op haer kamer gegaen
En deed haer beste kleêren aan.41
Wat deed zy aen haren lyve?
Een hemdeken fynder als zyde.
Wat deed zy aen haer schoon korslyf? (42) Van gouden banden stond het styf. Wat deed zy aen haren rooden rok? Van steke tot steke een gouden knop.(43) Wat deed zy aen haren keerle?(44) Van steke tot steke een peerle.
Wat deed zy aen haer schoon blond haer? Een krone van goud en die woog zwaer. Zy ging al in haers vaders stal
(38) Na het afwijzend advies van vader, moeder en zuster wordt de toestemming gegeven door de broer. Dit is misschien een verwijzing naar een primitief Frankisch familierecht volgens hetwelk de oudste broer verantwoordelijk was voor de maagdelijke eer van zijn zuster, of die zelfs eventueel moest wreken.
(39) Om het even, onverschillig.
(40) Uw kroon (maagdelijkheid en vorstelijke waardigheid) naar behoren draagt.
(41) Dit is onduidelijk waarom: wil zij haar schoonheid gebruiken als wapen tegen Halewijn of is deze gedetailleerde beschrijving van de vrouwelijke opsmuk slechts een tegemoetkoming aan de volkse nieuwsgierigheid? Of heeft de ontmoeting van de koningsdochter met Halewijn een sacrale betekenis en geeft de feestelijke aankleding het gewijde karakter van het 'offer' aan ?
(42) Keurslijf, korset. (43) Knoop.
(44) Lang overkleed.
23
En koos daer 't beste ros van al.
Zy zette haer schrylings op het ros,(45)
Al zingend en klingend (46) reed zy door 't bosch.(47) Als zy te midden 't bosch mogt zyn,(48)
Daer vond zy mijn heer Halewyn. "Gegroet!" zei hy en kwam tot haer, "Gegroet, schoon maegd, bruin oogen klaer!" (49) Zy reden met malkander voort
En op den weg viel menig woord.
Zy kwamen al aen een galgenveld,
Daer hing zoo menig vrouwenbeeld.(50) Alsdan heeft hy tot haer gezeid:
"Mits (51) gy de schoonste maget zyt,
Zoo kiest uw dood, het is noch tyd!"
"Wel, als ik dan hier kiezen zal,(52)
Zoo kieze ik dan het zweerd voor al.(53)
Maer trekt eerst uit uw opperst kleed,(54)
(45) Zij zette zich schrijlings op het paard (als een echte ruiter dus, niet als een amazone). (46) Rinkelend (van de zadelbellen).
(47) De koningsdochter rijdt niet heimelijk van huis weg. Zij zingt en laat de schellen van het paardentuig vrolijk rinkelen. Dit kan zowel zijn verklaring vinden in het karakter van het meisje als in haar weloverwogen plan, of in beide.
(48) toen zij ongeveer in het midden van het bos was.
(49) Blond haar en bruine of donkere ogen waren in de middeleeuwen typisch voor het Germaanse schoonheidstype. Het Keltische vrouwentype had grauwe of blauwgrijze ogen.
(50) Vrouwenlichaam, vrouwenlijk. (51) Vermits, aangezien.
(52) Als ik hier moet kiezen.
(53) Boven elke andere dood. De dood aan de galg was schandelijk: straf voor ontrouw, verraad, diefstal. Vrouwen werden overigens nooit tot de galg verwezen. De dood door het zwaard werd als een ridderlijke dood beschouwd. Bovendien ziet de koningsdochter slechts bij het gebruik van het zwaard de kans om haar plan uit te voeren.
24
(54) Bovenkleed.
(55) Dat spat zo ver. (56) Was uitgetrokken.
Want maegdenbloed dat spreidt zoo breed,(55) Zoo 't u bespreide het ware my leed."
Eer dat zyn kleed getogen was,(56)
Zyn hoofd lag voor zyn voeten ras,
Zyn tong nog deze woorden sprak: "Gaet ginder in het koren
En blaest daer op mynen horen,(57)
Dat al myn vrienden het hooren!"
"Al in het koren en gaen ik niet,
Op uwen horen en blaes ik niet."
"Gaet ginder onder de galge (58)
en haelt daer een pot met zalve
En strykt dat aen myn rooden hals!"
"Al onder de galge gaen ik niet,
Uw rooden hals en stryk ik niet, Moordenaers raed en doen ik niet."
Zy nam het hoofd al by het haer,(59)
En waschte 't in een bronne klaer.(60)
(57) Het koren had voor de primitieve Germaanse boerenbevolking de mystieke betekenis van de levenskring: vergaan in de dood, opstaan tot nieuw leven. De wonderhoren moet de beschermgeesten van het leven (Halewijns vrienden) oproepen. De 'korengeest', een vegetatiedemon, huisde in het graan en werd door de laatste schoof opgevangen. Hij heeft de gedaante van een mens: de korenmoeder of het olde wief. Misschien kan voor de horen ook gedacht worden aan de 'midwinterhoren', die gedurende de vier weken voor Kerstmis werd geblazen: een volksgebruik dat berust op het denkbeeld dat de mens steeds omringd is door geesten die invloed uitoefenen op zijn lot.
(58) De wonderzalf of beulszalf werd aangewend voor miraculeuze genezing van dodelijke wonden. Dit herinnert wellicht aan de tijd dat de beul ook 'ledezetter' was.
(59) Het meenemen van het hoofd zou een aanduiding zijn dat de oorsprong van het lied moet gezocht worden bij de koppensnellende Kelten. Het bezit van iemands hoofd betekent het bezit van zijn kracht en talent. Daarom krijgt het afgehouwen hoofd een ereplaats op de feesttafel! Denk hierbij ook aan de Vikingen die dronken uit de schedels van overwonnen vijanden : Skol!
25
(60) In een heldere bron.
(61) Toen zij halverwege was.
Zy zette haer schrylings op het ros,
Al zingend en klingend reed zy door 't bosch. En als zy was ter halver baen,(61)
Kwam Halewyns moeder daer gegaen: "Schoon maegd, zaegt gy myn zoon niet gaen?" "Uw zoon heer Halewyn is gaen jagen,(62) G'en ziet hem weer uw levens dagen.(63) Uw zoon heer Halewyn is dood,
Ik heb zyn hoofd in mynen schoot,
Van bloed is myne voorschoot rood." Toen ze aen haers vaders poorte kwam,
Zy blaesde den horen als een man.
En als de vader dit (64) vernam,
't Verheugde hem dat zy weder kwam. Daer werd gehouden een banket,
Het hoofd werd op de tafel gezet. (65)
(62) Is dood, naar de eeuwige jachtvelden.
(63) Je ziet hem nooit meer terug.
(64) Als de vader dit hoorngeschal hoorde.
(65) Het suggestieve slot van de ballade wordt dikwijls verworpen als een later toevoegsel onder invloed van de geschiedenis van Johannes de Dopers onthoofding. Overigens zou het woord 'banket' in onze taal heel wat jonger zijn : 15de eeuw.
26